TROU DE L'EGLISE & TROU DURY
Het hydrologisch systeem van Mont-sur-Meuse
SAMENVATTING: In 1992 en 1993
ontdekten SC AVALON en Philippe Lacroix (Bibiche) na flink wat werkzaamheden
het vervolg van de Trou Dury dat zich in de richting van de naburige Trou
de l'Eglise uitstrekte. Ook in de Trou de l'Eglise werden vele kleinere
vervolgen ontdekt, hoewel het hoofddoel, een verbinding tussen beide grotten,
nog niet werd bereikt. Een nieuwe topo werd gemaakt en wordt hier gepresenteerd.
DE WERKZAAMHEDEN
1. DE WERKEN IN TROU DURY
12 mei 1992: mijn vrouw Annette en ik dalen af in de Trou Dury. Een minder
aangename ervaring: er druppelt een riolering in, het is zeer onstabiel
en barslecht geëquipeerd. De grote ingangszaal geeft toegang tot een zowat
10 m lange galerij, die dan plots verlaagt en overgaat in een korte laminoir,
verstopt met keien. Ik rommel er wat in en heb de indruk dat het verderop
terug iets hoger wordt... de basis voor een nieuwe desobstructie is gelegd.
De volgende maanden wordt zo nu en dan aan de laminoir gewerkt, uitgraven
van de bikkelharde keienlaag enerzijds, verhogen van het dak anderzijds.
Te noteren dat één van deze sessies (25 oktober 92) dient te worden onderbroken
wegens een plotse crue, waarbij we de ingangsput in een bruisende waterval
dienen uit te klimmen!
Intussen bewijst een fluoresceïne kleurproef de verbinding met de Trou de
l'Eglise.
Na 6 sessies is de "Bouchon Raisonnable" overwonnen. Een fikse vernauwing
en 5 meter kruipgang geven uit in een hoge en nauwe diaklaze. Op een hoger
niveau wordt ze ontdubbeld door een fossiele galerij, ruimer en licht geconcretioneerd.
Vervolgens terug een kruipgang, die finaal steil omlaag duikt en daar tot
het plafond dicht zit met klei, op een klein gaatje na. In totaal omhelst
de ontdekking zowat 60 meter. Bibiche gelooft als enige in de desobstructie
en begint als gek te graven...
De volgende maanden wordt geregeld verder gewerkt. Het is een frusterende
periode, daar de natte wintermaanden om de haverklap de grot in lichte crue
zetten waarbij het door ons ontdekte stuk vol water loopt. De ingangsput
wordt opnieuw uitgespit: 3 deviaties zorgen voor een "droge" afdaling net
naast de waterval. In de grote ingangszaal wordt een 12 m hoge ch?inee
artifici?l uitgeklommen: geen vervolg. We topograferen ook de "Réseau Sup?ieur",
ontdekt door Bibiche na de beklimming van een 10 meter hoge cheminée. Het
is een fossiele Réseau van zowat 65 m ontwikkeling.
Tijdens de (drogere) vriesdagen in december '92 wordt verder gegraven
aan de "Bouchon Interminable", zoals we onze graafplaats hebben gedoopt.
Het is echt gekkenwerk: "onze" galerij is zoals gezegd een nauwe diaklaze
(25 ?40 cm breed) waarin stockage van het uitgegraven materiaal onmogelijk
is. De enige plaats is de 3 meter hoger gelegen fossiele galerij. De bakken
aarde moeten over zowat 20 meter verplaatst worden, waarvoor 6 ?7 personen
nodig zijn, die de hele dag in een verkrampte houding in de diaklaze geprangd
zitten. We zijn duidelijk een fossiele sifon aan het uitgraven. Na 2m te
zijn gedaald, is het nu horizontaal geworden over zowat 5 m lengte en begint
het stilaan terug te stijgen. Tussen plafond en sediment heeft het water
een gaatje van 5 ?10 cm breed vrijgelaten... Er is een flauwe tocht voelbaar.
Het sediment is een mengelmoes van aardewerkscherven, plastiek, keien, glas
en zand, dus duidelijk iets van de laatste 50 jaar. In januari '93 graven
we nogmaals verder, we zijn nu terug gestegen tot het beginniveau van de
fossiele sifon, maar tot onze teleurstelling blijven we in de sedimentatiezone:
op zicht zit het nog over minstens 3 meter dicht. In februari '93 doen de
regenbuien onze werkplaats terug vol blubber lopen en houden de werken en
exploratie in de "Réseau Noir" (Trou Weron) ons gedurende een paar maanden
in de ban.
Op 2 mei 1993 hernemen we de desobstructie. Wonder boven wonder wordt
het breder, en we bereiken al spoedig een ruime galerij: 2 meter breed,
aanvankelijk laag maar dan hoog genoeg om recht te staan. 10 meter verder
eindigt ze voor een laag, nauw gaatje dat bijna potdicht zit ("Le Bouchon
Minuscule"). Verdomme toch!
In Café au Rocher ontmoetten we Bibiche en geven hem de hint om er zo
spoedig mogelijk een kijkje te nemen. 's Anderendaags zit hij er al. Hij
graaft solo de doorgang uit over 1,5 m en vindt een grote zaal van zowat
10 x 3 x 3 m. Hij heeft tijdens het graven zowat al zijn kleren uitgespeeld
om het niet te warm te hebben en ziet zich verplicht de zaal ("Salle des
Pieds Nus, zie foto") blootvoets
te exploreren. Ten einde de zaal forceert hij een nieuwe versmalling. Erachter
een sterk dalende galerij, eindigend op een aarde-achtige put van 4 meter.
Het daaropvolgend weekend ontdekken we het vervolg na het doorgraven van
de "Bouchon Ridicule". Het is een nauwe meander die sterk daalt en eindigt
op een putje van 4 meter. Daaronder verspert een blokkeninstorting de weg...
Met kloppend hartje beginnen we een week later aan het verwijderen van de
blokken. Ze vallen dreunend omlaag, eronder zit een grote put! Een paar
uur later zijn we erdoor. De eerste 5 meter van de put zijn schuin en nauw,
dan gaat het over in een mooie, door het water uitgespoelde put die met
wat moeite kan worden afgech?ineerd. Beneden staat een vlijmscherp rotsmes
omhoog, waaraan Annette haar hand openhaalt (vandaar de naam: Puits du Couteau,
16 m diep). Het vervolg is jammer genoeg een ontzettend nauwe meandertje,
waarin we slechts een 5 tal meter ver geraken.
De topo geeft een diepte van -77 m aan ten opzichte van de rand van de
doline. We vorderen pal richting Eglise, maar wegens gebrek aan een nauwkeurige
topo van de Eglise hebben we geen enkele zekerheid over de afstand die beide
grotten scheidt.
Intussen is het reeds juli '93. De eindmeander wordt verbreed en de allersmalsten
onder ons (Rudi en Annette) geraken er 20 m verder in: einde wegens te claustrofobisch
smal, maar vervolg zichtbaar!. Op tal van andere plekken wordt nog gezocht,
zonder succes.
Het wordt duidelijk dat we onze kansen aan de andere kant, de Trou de
l'Eglise, moeten wagen... Na 24 afdalingen hebben we even onze buik vol
van de Dury.
2. DE WERKEN IN TROU DE L'EGLISE
De Eglise was reeds sedert ruime tijd het strijdtoneel van Bibiche. Hij
had er tal van kleine vervolgen ontdekt. Zijn voornaamste prestatie was
echter het op diverse manieren toegankelijk maken van de "Réseau du Cimeti?e".
Dit is een vrij uitgestrekt deel van de grot, dat uitsluitend via een uiterst
nauwe diaklaze toegankelijk was. De Réseau figureert niet op de "bekende"
topos van de Eglise (Van der Sleyen en CRS), maar wel op een oude topo van
"Les KKto?" uit 1954. De doorsnee Eglise-bezoeker heeft echter nog nooit
van dit Réseau gehoord.
Bibiche maakte een toegang door in de "Grande Diaclaze" een 8tal meter omhoog
te chemineren en daar al gravend aan de slag te gaan. Aldus kwam hij uit
in een hoger niveau van de Réseau du Cimeti?e. Later maakte hij een nog
gemakkelijkere verbinding met de Passage des Bruxellois.
Onze voornaamste prioriteit is het hertopograferen van de grot. Hoewel
de Eglise een droom van een grot is om te topograferen (ruim, proper), houdt
het karwei ons 7 zondagen bezig. Het resultaat is echter een openbaring.
Voor het eerst begrijpen we hoe de Eglise nu eigenlijk "ineensteekt", want
laat dat duidelijk zijn: het is een ingewikkeld zootje waarin een 5-tal
grote circuits onderling verbonden zijn. Ook wordt nu de relatie met de
Trou Dury duidelijk: de eindgalerij van de Eglise ligt in het verlengde
van de Dury.
De afstand tussen beide grotten is echter nog niet gekend. In de Dury
topograferen Annette en Rudi de 20 m lange eindmeander. Landmeter/speleo
Renaud Delfosse (GS Troll) maakt met een theodoliet een nauwkeurige oppervlaktetopo
van Eglise naar Dury, Dellieux en Weron. Uit dit alles blijkt dat de afstand
tussen de extremiteiten van Eglise-Dury zowat 52 mbedraagt. Aan de
kant van de Eglise (Galerie du Baby-doll) vormt een calcietstop het einde,
aan de kant van de Dury is het een ultra-nauwe meander...
De topo wijst ons ook op een hypothetische mogelijkheid: als we op een synthese-topo
van Mont-sur-Meuse, waarop alle grotten staan, een lijn trekken in het verlengde
van de "Réseau Noir" in de Weron, dan valt deze samen met de grote fossiele
galerij in de Chantoir Dellieux, en komen we terecht in de Passage des Bruxellois
in de Eglise. Alle 3 de galerijen liggen op dezelfde diepte en in dezelfde
as. Zou de Passage des Bruxellois zich eveneens richting Weron/Dellieux
uitstrekken? Aldus markeren we op de topo een hypothetische plek (in het
verlengde van de Passage des Bruxellois), in de Réseau du Cimeti?e. In
werkelijkheid vinden we er inderdaad een volledig dichtgeslibd gangetje:
het is het begin van de "Boyau de la Grande Evasion"...
Intussen doet Bibiche in de Eglise een grote ontdekking: hij ontdekt
een galerij die hem vanaf de Réseau du Cimeti?e, over de watervallen heen,
naar het dak boven de Salle Tony voert. De Eglise is weeral een circuit
rijker, en wat voor één: de "Galerie Infernale" is smal, bochtig en telt
een versmalling van formaat ("Etr. de la Cacahu?e"). Daar waar ze over
de watervallen heen gaat, bestaat een (te smalle) communicatie met deze
laatste; men hoort er duidelijk het gedreun van het water.
In december 1993 starten de werken in ons hypothetisch gangetje in de
Reseau du Cimeti?e. Bibiche graaft er alleen zowat 4 meter ver, vanaf dan
vervoegen wij hem. Het gangetje is tot tegen het plafond opgevuld met een
bikkelharde laag riviergrint. Loshakken, in bakken scheppen, wegslepen,
kortom de normale gang van zaken. Echter na een 6-tal zondagen steken 2
problemen de kop op: a) waar naartoe met het grint en b) we krijgen acuut
luchtgebrek. Het eerste wordt opgelost door met veel meer volk te komen,
zodat het grint tot aan het begin van de Réseau du Cimeti?e kan worden
getransporteerd, en daar omlaag kan worden gekieperd, in de rivier van de
Eglise (met onze excuses aan alle bezoekers die een bak grint op hun helm
kregen...) Het tweede probleem vereist wat ge?perimenteer maar wordt dan
vakkundig verholpen. Langs de wand van de galerij wordt een regenpijp gemonteerd
(8cm diameter). In het begin ervan zit een klein 12 volt ventilatortje dat
frisse lucht aanvoert naar de graafplaats. Het spreekt vanzelf dat het bochtige
verloop van het gangetje voor de nodige loodgieterswerken zorgde om de regenpijpen
(die bij elke graafsessie verlengd moesten worden) mooi gemonteerd te krijgen.
De graafwerken nemen al gauw waanzinnige vormen aan. Ploegen tot 9 man
sterk verslepen elke graafdag een paar ton grint. De gang vervolgt eindeloos,
70 ?100 cm breed, en we graven het 75 cm diep uit zodat we er vlot kunnen
doorkruipen. Tussen onze acties door is er de onuitputtelijke Bibiche, die
het gehele stuk voor de Grande Evasion nog extra uitdiept zodat nu overal
op handen en knie? kan worden gekropen. In maart '94 is er zowat 21 meter
gang uitgegraven. Zoals voorspeld, blijven we in het verlengde van de Galerie
des Bruxellois en stevenen we recht naar onbekend terrein. We vrezen echter
in een fossiel Réseau tezittendat geheel opgevuld is met sedimenten en besluiten
er voorlopig een punt achter te zetten.
NB: een kleine berekening op basis van de afmetingen van de gang, het
soortelijk gewicht van grint, etc. leert ons dat er minimaal 20 TON materiaal
werd uitgegraven. Dit werd weggesleept over zowat 35 m afstand in bakken
van 20 kg, dus zowat 1000 bakken... Lichtelijk overdreven dus.
Zie foto voor een idee van de "Grande Evasion".
OPMERKING (ACHTERAF TOEGEVOEGD): Actueel (juni
1997) is de Grande Evasion over 33 m lengte uitgegraven. Het vervolgt nog
steeds...
Intussen zitten we evenmin stil in andere delen van de grot. In de Galerie
du Babydoll wordt richting Dury gewerkt, maar de calcietstop is voorlopig
nog niet ge?imineerd. Tijdens deze tochten ontdekken we tot onze ontzetting
dat één of andere idioot de "Etroiture du Babydoll" heeft gedynamiteerd,
die steeds één van de amusantste passages van de Eglise was. Het motief
hiervoor ontgaat ons compleet. Er wordt ook gegraven ten einde de eindgalerij,
waar vooral Bibiche sterk gelooft in een vervolg (recht naar de Maas!):
4 meter gevorderd, wordt verdergezet. Bibiche graaft ook in diezelfde eindgalerij,
de actieve perte (een diaklaze) van de rivier uit. Twee andere clubs hebben
er eveneens hun oog op laten vallen, zodat hij zich moet beperken tot een
"helpende hand". De diaklaze wordt echter na een 6tal meter ondoordringbaar.
Tot slot vallen we in de "Cimeti?e" ook nog het gepollueerde riviertje
aan, dat uit een zeer nauwe meander verschijnt. Graafwerken en een paar
verbredingssessies brengen ons een 6tal meter verder.
3. HET SLUITSTUK
In juni 1994 doen we nogmaals een poging om in de Dury de eindmeander
te forceren, maar zelfs supersmalle Rudi geraakt er niet door. Te noteren
dat de Dury de winterse "crue van de eeuw" redelijk heeft doorstaan, enkel
in de fossiele sifon (Bouchon Interminable) staat 20 cm blubber waarin men
een ongelofelijk modderbad krijgt. Het is wel duidelijk dat onze Réseau
in de Dury op die manier slechts een paar winters zal standhouden, en dan
terug zal dichtgeslibd zijn.
Als sluitstuk beééndigen we de verbreding van een 2 m lange, nauwe spleet
die vlak voorbij de Bouchon Interminable is gesitueerd. Voorbij het obstakel
vinden we een cheminéetje van 2m50 hoog, dat te nauw vervolgt (dalende tocht),
de cheminée de l'Echo.
BESCHRIJVING TROU DURY
Oorspronkelijk had de Trou Dury een magnifieke ingang, een gapend gat van
21 m diep. Jammer genoeg heeft de mens er anders over beslist. De doline
wordt door de omwoners gebruikt als stortplaats voor allerlei tuinafval
en afbraak. De ingang is afgedekt met een uiteenvallend betonnen platform
en een grote betonnen constructie met rioolbuizen heeft de oorspronkelijke
rivier overkapseld. Stinkend rioolwater druipt uit de buis. Gelukkig loopt
de riolering niet meer rechtstreeks in de ingang (daar wij een segment van
de buis verwijderden) maar sijpelt nu in de grond om halverwege de put terug
in de grot te lopen.
Men kan het touw equiperen op 2 spits net boven het platform. 3 m dieper
vindt men een vaste spitplaat (fractio). Men dient zich nu zeer voorzichtig
door een vernauwing van 50 cm breed te laten zakken. Deze passage is uiterst
onstabiel, een ton rotsblokken hangt, de wetten van de zwaartekracht tartend,
in het plafond "geplakt". Net onder de versmalling fractioneert men opnieuw
en daalt men af in de mooie put, 3 vaste deviaties verwijderen het touw
van de waterval. Beneden zet men voet op een puinkegel, in een ruime zaal.
Aan de Noordkant geeft een wat lagere doorgang toegang tot een ruime cheminée
van een tiental meters hoog. Deze is vrij te beklimmen en geeft toegang
tot het "Réseau Sup?ieur". Dit bestaat uit 2 haaks op elkaar staande
galerijen.
De grote ingangszaal vervolgt zich in een evidente galerij (2 x 2 m),
sterk dalend, waarin de rivier stroomt. De rivier verdwijnt rechts in een
"perte" en de galerij verlaagt plots. We kruipen op de buik doorheen de
"Bouchon Raisonnable", passeren een flinke vernauwing en belanden
in een hoge diaklaze. De diksten onder ons nemen hier best de hoogste verdieping.
De anderen volgen beneden (v?l smaller). Beide verdiepingen vervoegen elkaar
weer, de Bouchon Interminable wordt gepasseerd en men belandt eindelijk
in een ruimere galerij. Links geeft een lage passage toegang tot een spleet
die uitkomt in de cheminée de l'Echo. Deze is denkelijk een (drooggevallen)
zijrivier, afkomstig van de Chantoir de l'Ecole.
De "ruimere" galerij verandert echter al snel in een nauwe passage, de
Bouchon Minuscule. Vervolgens een verademing na al het kruipwerk:
de Salle des Pieds Nus, ongeveer 10 x 3 x 3 meter. Ze wordt gesierd
door zeer mooie fossiele koraalformaties (groep "Tabulae"). Daarna
verandert de morfologie van de grot totaal. We belanden in een 2 meter brede
diaklaze, geconcretioneerd, waarvan we het diepste punt bereiken via een
in de klei uitgespoelde put van 4 meter: le Puits Terreux. Dan een
penibel gedeelte: een 20-tal meter meander, die op verschillende plaatsen
erg nauw is en eindigt op een putje van 4 meter dat vrij wordt afgeklommen.
Hier vinden we een spit voor de Puits du Couteau (P16), waarvoor
we een ladder van 15 m aanraden (het eerste deel is scherp en nauw, bijna
niet uit te jumaren). Beneden stroomt een miniscuul actief dat de allersmalsten
onder ons over een twintigtal meter kunnen volgen, richting Trou de l'Eglise.
Samengevat: onaangename en onstabiele ingangszone - mooie P21,
zeer nat naargelang het seizoen - sportief parcours doorspekt met vernauwingen
en waarin vooral gekropen dient te worden - P16. Oordeel zelf maar of het
U bevalt...
BESCHRIJVING TROU DE L'EGLISE
De doline is zeer groot. De huidige ingang, waar de rivier in verdwijnt,
is afgesloten met een UBS-poort en geeft uit op een diaklaze waarin men
een tiental meter dient af te dalen, gemakkelijk wegens de inox ladder.
Net boven de poort kan men een klein galerijenstelsel bezoeken.
Beneden in de diaklaze begint een meander. Al naargelang het debiet van
het water, wordt deze doorlopen door de rivier. Aktueel verdwijnt deze echter
links beneden de ingangsput. Na een tiental meters komen we aan een belangrijke
splitsing; we hebben hier de keuze tussen de Pas de la Mort (links) of de
Passage des Bruxellois (rechts).
a) Pas de la Mort: het betreft hier enkele ge?odeerde putjes
die toegang geven tot een galerij die een 5-tal meter lager ligt. De "Pas
de la Mort" is een wat akelige overstap boven een putje van 2,5 m, echter
voor een geoefend speleoloog gemakkelijk vrij te doen. Beneden staan we
in een ruime galerij.
Stroomopwaarts (stijgend dus) komen we in een hoge zaal.
Drie mogelijkheden hier: 1) de "oude ingang" van de Eglise, aktueel
ingestort; 2) "le Shunt", een kruipgang die Bibiche "ontwierp" en
waardoor men de Pas de la Mort kan omzeilen (hij leidt terug naar de ingangsmeander);
3) een passage doorheen de blokken ("Passage Yves Grolaux") die naar
de Grande Galerie leidt.
Stroomafwaarts van de Pas de la Mort dienen we een R2 af
te klimmen, soms h?l nat. We blijven dalen en komen dwars uit op de "Grande
Diaclaze". Op deze plek komt van rechts een klein riviertje toegestroomd,
vanuit de Réseau du Cimeti?e. Stroomafwaarts gaat de "Grande Diaclaze"
over in "Les Cascades". Het is vooral "in crue" een zeer indrukwekkend
gedeelte, waar het water tal van kleine ressauts afspettert en aldus meer
dan 20 meter hoogteverschil neemt. De galerij echter blijft zeer hoog, liefhebbers
van "luchtig" oppowerk kunnen, in plaats van de watervallen af te dalen,
op dezelfde hoogte verder vorderen tot boven "Les Orgues". Onderaan de watervallen
staat men in een hoge zaal, waar een prachtige druipsteenwaterval hangt:
Les Orgues.
b) Passage des Bruxellois: het is in feite het logische vervolg
van de ingangsmeander. Men laat de Pas de la Mort dus links liggen en men
vervolgt op hetzelfde niveau. De meander maakt spoedig een haakse linkerbocht.
In deze bocht, wat verscholen onder een groot blok, ligt de toegang tot
de "Réseau du Cimeti?e". We volgen echter de Galerie des Bruxellois.
Diepe plassen kenmerken deze galerij die eindigt op een gepolijst vernauwinkje
in het calciet. Dan zetten we via 2 kleine ressauts voet in de "Grande
Galerie".
Ze is zeer ruim, helt sterk omlaag en wordt gekenmerkt door grote rotsblokken.
Aan de linkerwand zien we een omhooglopende galerij, waaruit bij nat weer
een zijriviertje komt. Dit is afkomstig van een verdwijnpunt in een doline
vlak naast die van de Eglise. Aan de rechterwand kunnen we op een platform
klimmen, waarboven een door Bibiche gedesobstrueerde cheminée ligt.
De
"Grande Galerie" splitst zich vervolgens in een sterk stijgende tak (links
- mogelijk het oorspronkelijke vervolg??) die bovenaan door calciet verstopt
is, en een dalende tak (rechts). Deze komt uit in een zeer hoge en
ooit prachtig versierde galerij: Galerie des Suprises.. Aan het begin
hiervan geeft een vernauwing toegang tot de "Salle Tony", waarin
een holle stalagmiet ("l'Ascenseur") ons naar een hoger gelegen "balkon"
voert. We kunnen hier terug afdalen naar de galerij beneden (C10), of een
traversee wagen (4-5 ringen aanwezig) en aldus de verbinding met de "Galerie
Infernale" maken.
Houden we het voorlopig simpel en vervolgen we de gedecoreerde galerij...
Kleine afstapjes brengen ons tot onderaan "Les Orgues". De sportievelingen
kunnen ook (in oppo) bovenin de galerij blijven, om aldus via een "passage
superieur" bovenaan "Les Orgues" uit te komen. Voor de afdaling is dan wel
een touw nodig (C12).
Vanaf nu wordt de beschrijving iets eenvoudiger. We volgen nu nog één
grote en zeer hoge meander, actief uiteraard, en in breedte vari?end van
0,7 tot 2 meter en vaak tot 15 m hoog. Het is één van de mooiste "canyons"
welke in een Belgische grot te zien is. Allereerst passeren we onder de
"Salle de la Cathedrale". Een eenvoudig "vrij" klimmetje brengt ons
een 4tal meter hoger aan de voet van een enorme, witte coul? van zowat
1 m diameter en 8 meter hoog (NB: een artifici?e klim, die ons tot 17 m
boven het rivierniveau bracht, wees uit dat de coul? afkomstig is van een
minuscuul meandertje). Na dit hoogtepunt arriveren we al gauw aan de "Salle
des Gours", waar een groot druipsteenplatform de galerij verspert en
slechts een kleine passage ter hoogte van het rivierniveau heeft opengelaten.
De Salle des Gours bevindt zich een 8tal meter boven de rivierbedding. Het
is een oase van actieve gours en druipsteen. We kunnen er gemakkelijk "vrij"
heenklimmen (en afdalen) in oppo aan de stroomopwaartse kant; aan de stroomafwaartse
kant is het hoger en vooral omlaag is het zonder zekering eerder "link".
Twintig meter voorbij deze zaal, maakt de grote meander een kenmerkende,
haakse linkerbocht. Ook hier kunnen we omhoogklimmen naar een hoger gelegen
restant van de galerij, met nogal wat concreties ("La Tiare"). Een
eind verder arriveren we dan dwars en ongeveer halverwege in de eindgalerij
van de Eglise. Ze is quasi rechtlijnig en is stroomafwaarts ontdubbeld in
2 verdiepingen. De onderste verdieping wordt doorlopen door de rivier, en
ontvangt onderweg het water van een zijrivier, nl. de rivier komende van
de Trou Dury. Al het water verdwijnt finaal aan de linkerkant in een serie
van ondoordringbare verdwijnpunten. Vervolgens vervoegt de bovenste verdieping
de onderste, en een 25-tal meter verder eindigt het in een geheel met klei
gevuld gangetje (desob bezig!)
Op de plaats waar we in de eindgalerij van de Eglise terechtkwamen, biedt
een klimmetje van 3 meter ons de mogelijkheid om de "Réseau du Babydoll"
te bezoeken. We hervinden er de rivier van Trou Dury. Ze verschijnt vanuit
een sifonnetje, dat te omzeilen valt door het beklimmen van een gladde helling
rechts, gevolgd door de beroemde "étroiture" die nu geen étroiture meer
is. Aldus kunnen we nog een 40tal meter vorderen, waarbij we onderweg een
door Bibiche en Jacques Simus (SSN) gedesobstrueerde spleet passeren die
nogmaals toegang geeft tot het waterniveau (klein meertje) van de Dury.
De galerij eindigt op een grote stalagmitische stop, tot op heden niet geforceerd.
NB: frappant is dat in in deze galerij eveneens massaal koraalformaties
voorkomen, van hetzelfde genre als deze in de Dury, en dat ook hier deze
zich uitsluitend in de Noordelijke wand van de galerij bevinden, net zoals
in de Dury.
Rest
mij nog de beschrijving van de Réseau du Cimeti?e... Deze is op
3 manieren bereikbaar:
* de eenvoudigste is deze vanuit de Galerie des Bruxellois, waarbij men
in de bovenverdieping terechtkomt van de "Cim?i?e".
* door omhoog te chemineren in de "Grande Diaclaze" (op de plaats waar
men, komende van de Pas de le Mort, de Grande Diaclaze binnenkomt). Aldus
klimt men een 8tal meter hoog (erg glad!), men bereikt een horizontale galerij:
naar links vinden we het begin van de "Galerie Infernale" (zie verder),
naar rechts dienen we na 2 meter kruipen opnieuw 3 meter te stijgen. Ook
zo komen we in de bovenverdieping terecht.
* door zich vanuit de Grande Diaclaze doorheen de zeer nauwe spleet te
wurmen, waaruit de rivier van de "Cimeti?e" tevoorschijn komt. Zo komt
men in de benedenverdieping. Een variante hierop werd door Bibiche gemaakt:
de nauwe spleet wordt één meter hoger ontdubbeld door een iets bredere galerij,
echter een opeenvolging van versmallingen (o.m. de amusante "Etroiture
en Y")
De bovenverdieping van de "Cim?i?e" bestaat aanvankelijk uit een opeenvolging
van oude, freatische gangen, zoals de "Boyau de la Grande Evasion".
Vervolgens bereiken we een put van 6 meter. Twee mogelijkheden:
a) afdalen: mits enige voorzichtigheid is dit "vrij" te doen (er zijn
trouwens geen spits). We komen aldus in de benedenverdieping, die doorlopen
wordt door een riviertje. Stroomopwaartse wordt de galerij te smal, stroomafwaarts
kunnen we de verbinding maken met de rest van de Eglise.
b) over de put heen kruipen: de galerij stijgt sterk, en verandert in
een typische "amont": sterk gecorrodeerd, vele cheminées. De voornaamste
galerijontwikkeling vinden we door aan de linkerkant een supermodderige
meander te nemen (waaruit een miniem actiefje komt) die uitkomt in een ruime,
fossiele galerij.
Tot slot is er nog de "Galerie Infernale". Deze begint aanvankelijk
zeer smal en laag, wordt na een haakse linkerbocht nog wat lager, vergroot
dan weer geleidelijk aan tot we een verschrikkelijke vernauwing ("Etroiture
de la Cacahu?e") bereiken, waarvan de doorsnede inderdaad de vorm van
een apenootje heeft. Wie erin slaagt ze te passeren, komt na een complete
U-bocht in een nauwe, hoge meander terecht, waarin men dient af te dalen.
Vanaf daar is een touw noodzakelijk, want men belandt hoog in het dak nabij
Salle Tony. Via een traversee (ringen ter plaatse) bereikt men het veilige
platform boven Salle Tony. Kortom; iets voor de fijnproevers!
HYDROLOGIE
Beide grotten behoren, hydrologisch gesproken, tot éénzelfde systeem.
Het riviertje dat de Trou Dury doorloopt, komt immers uit, na een (gedeeltelijk
onbekend) traject, in de Galerie du Baby-Doll om dan vervolgens de rivier
van de Trou de l'Eglise te vervoegen. Een fluoresceïne kleurproef, uitgevoerd
in de rivier van de Dury (in de doline), gaf reeds na 2,5 uur een positief
resultaat in de Eglise. De snelheid wees er duidelijk op dat het water zich
vrij verplaatste in vadose galerijen, wat voor ons een stimulans was bij
de desobstructie van de Dury. De kleurproef leerde ons nog enkele zaken...
Zo bijvoorbeeld dat alle wateraanvoeren (een 4tal), die in de grote ingangszaal
omlaag druipen, afkomstig zijn van het riviertje in de doline, dat zich
blijkbaar in de bovenste gesteentezone verspreidt. E? uitzondering is de
kleine wateraanvoer die omlaag komt in de cheminée van 12 meter die toegang
geeft tot het "Réseau Sup?ieur".
Toch blijft, ondanks de ontdekking van het vervolg van de Dury, de hydrologie
grotendeels onbekend. De rivier van de Dury verdwijnt immers in de grote
ingangszaal tussen het grint en wordt slechts weergezien in de Eglise. Het
door ons ontdekte vervolg is in principe droog, tenzij bij hoge waterstanden.
Enkel de nauwe eindmeander wordt doorlopen door een miniem actiefje dat
echter niets met de rivier van de Dury gemeen heeft (te klein debiet, ongepollueerd).
Frappant is dat deze eindmeander in dezelfde diaklaze als de Galerie du
Babydoll (Eglise) is gevormd en dat deze laatste w? wordt doorlopen door
het water van de Dury.
De hydrologie van de Eglise is heel wat complexer. De grot wordt immers
doorlopen door vele riviertjes die finaal allen in de eindgalerij samenkomen
en in één van de verdwijnpunten verdwijnen. We onderscheiden als voornaamste
riviertjes:
1) de hoofdrivier die zich in de ingang omlaag stort en via de "Pas de
la Mort" en de "Cascades" de eindgalerij van de Eglise vervoegt. Ze is bijna
het hele jaar door actief.
2) de zwaar gepollueerde rivier die afkomstig is van de "Réseau du Cim?i?e".
Ze staat in relatie met het straatriool (positieve kleurproef) en stroomt
het hele jaar door.
3) de rivier afkomstig van de doline naast de Eglise. Ze doorloopt
de "Grande Galerie" en vervoegt de hoofdrivier aan de voet van "Les Orgues".
Meestal is ze niet actief.
4) de rivier afkomstig van Trou Dury, steeds actief.
5) een belangrijke watertoevoer in het dak van Salle des Gours; steeds actief.
De eindbestemming van het water is de resurgentie van Chauveau, gelegen
langs de Maas op een hoogte van 100 m en op een afstand van zowat 1750m.
Het verdwijnpunt van de ondergrondse rivier van de Eglise ligt op 121 m
hoogte. Dit is nog niet het basisniveau (ter vergelijking: de sifon van
de Weron ligt op ong. 108 m hoogte), en is het dieptepotentieel van de grot
dus nog groter. De grot eindigt trouwens niet op een sifon (zoals Bernard,
Weron, Dellieux) maar op een zone van verdwijnpunten die zelfs bij groot
debiet het water kunnen slikken.
POLLUTIE
De rivier van de Trou Dury is z?r gepollueerd. Reeds in oude exploratieverslagen
(bv. Guldentops 1954) spreekt men over de vervuiling door "purin" (vloeibare
mest). In 1971 werd een nieuw straatriool aangelegd dat in de doline uitmondde.
Zeker 's zomers, bij klein debiet, kan men ondergronds dadelijk vaststellen
wanneer bewoner X zijn wasmachine inschakelt (plotse debietverhoging van
schuimend water) of bewoner Y zijn spaggettiresten door de gootsteen spoelt!
De gehele ingangszaal is dan ook overdekt met een zwarte organische film
en stinkt als de pest.
Hierbovenop komt dan een zeer ernstige pollutie door stookolie of dieselolie
(mogelijk éénmalig opgetreden). Aktueel is het nog steeds zo dat, indien
men in de bodem van de zaal een putje graaft, de stookoliestank onmiddellijk
waarneembaar is. Deze vervuiling zet zich - via de ondergrondse rivier -
door tot in de Trou de l'Eglise, waar jarenlang de benedengalerijen naar
"mazout" roken. Ten onrechte namen toen vele mensen aan dat de vervuiling
rechtstreeks in de Eglise plaatsvond...
De vervuiling van de Trou de l'Eglise zelf (vroeger liep ook hier de
riolering - aangelegd in 1969 - rechtstreeks in de doline) is gelukkig verleden
tijd, met uitzondering van de rivier die de Réseau du Cim?i?e doorloopt
en eveneens een riool kan worden genoemd. Vooral 's zomers, als het debiet
van de hoofdrivier erg klein is, zorgt dit kleine zijriviertje voor een
flinke geurhinder. Waarschijnlijk is het afkomstig van een lek in het rioolnet.
Al bij al is de situatie niet gunstig en zou een oplossing wenselijk
zijn voor beide grotten.
GEOLOGIE
Dit
onderdeel werd door ons niet bestudeerd. Andere, meer gekwalificeerde personen
zullen hier trouwens een hele kluif aan hebben.
Ter situering: beide grotten bevinden zich in de zgn. "Anticlinale van
Mont-Godinne" , in de "nauwe" (zowat 350m brede) kalksteenband (Frasniaan
en Givetiaan) die het centrum van Mont doorloopt en waarin zich ook Weron
en Dellieux bevinden. Beide grotten liggen vlak naast de scheidingslijn
tussen Givetiaan en Frasniaan en mogelijk is de eindgalerij van de Eglise
zelfs op de overgang van Givetiaan naar Frasniaan gevormd.
De Dury is gevormd in een zgn. interstrate, dezelfde als waarin de eindgalerij
van de Eglise zich bevindt. In tegenstelling tot de Dury, is een groot deel
van de Eglise (quasi alle naar het noorden geori?teerde galerijen) gevormd
tussen de sterk afhellende (65 ?70) kalksteenlagen. Dit is trouwens duidelijk
merkbaar op de geprojecteerde doorsnede volgens het vlak 8 - 188 (waarop
het syteem Eglise-Dury vrijwel "op de kop" wordt bekeken.
TOPOGRAFIE/SPELEOMETRIE
Er bestonden 3 topo's van de Eglise: Vandersleyen (1951-54-61), les KKto?
(1954) en C.R.S. (1976). Geen van de drie was echt compleet of precies genoeg
voor onze doeleinden. De praktisch onbekende topo van les KKto? is verreweg
de beste van de drie, maar geeft enkel het plan en geen coupe. Van de Trou
Dury bestond een topo van Vandersleyen uit 1954, enkel de ingangszaal.
Tot slot waren alle drie de topo's achterhaald door de vele recente ontdekkingen
in beide grotten.
We deden dus het ganse zaakje opnieuw, ditmaal met aandacht voor elk
detail en vooral zo precies mogelijk. In de Eglise, een zgn. "ge-interconnecteerde"
grot, waarborgden de vele "gesloten" topocircuits (sluitingsfouten in grootte-orde
van enkele decimeters) ons een juiste topo. Al bij al was het een flink
karwei dat een twaalftal dagen duurde (+/- 500 topostations).
De relatieve positionering van de grotten ten opzichte van elkaar, werd
gedaan d.m.v. een oppervlaktetopo met een lasertheodoliet door Renaud Delfosse
(landmeter) van GS TROLL. Aangezien kon vertrokken worden van een IGN meetpunt
op de muur van de kerk, kon in één moeite de exacte hoogteligging van de
grotten worden gemeten. Er werd trouwens doorgemeten naar de Chantoire Dellieux
en Trou Weron, zodat ook deze grotten gepositioneerd werden.
De koppeling aan het coordinatennet werd nog niet op het terrein uitgevoerd.
De Lamberco?dinaten zijn dan ook afgeleid van de IGN kaart (1/10000) en
een luchtfoto op 1/3500.
De ontwikkeling van de Trou de l'Eglise bedraagt 1065 m, die van
Trou Dury 386 m en die van het kleine grotje dat zich nabij de "oude ingang"
bevindt zo'n 7 m.
De denivellatie werd grondig herzien. Op de oude topo's werd de
diepte gemeten vanaf het niveau van de weg (Eglise) of vanaf de ingang (Dury).
Wij opteerden echter voor het (algemeen aanvaarde) systeem van de "seuil
de d?ersement" oftewel "overloopdrempel". Hierbij wordt het laagst gelegen
deel van de rand van de doline als niveau "0" genomen. Dit werd met de theodoliet
gemeten. Te rekenen vanaf dit niveau "0", bekomen we voor de Eglise een
denivellatie van 78,1 m en voor de Dury 77,3 m.
De topos werden initieel met "Survex" uitgewerkt maar later geconverteerd
naar het programma "OnStation" dat zeer veel grafische mogelijkheden biedt.
Hopelijk geeft de onderstaande Onstation schermafdruk U al een idee. Elke
Réseau heeft een aparte kleur.
"OnStation 3.0" schermafdruk van het Systeem Eglise-Dury.
Klik hier voor een topo van Trou de
l'Eglise
Klik hier voor een topo van Trou Dury
TOEKOMSTPERSPECTIEVEN
In enkele jaren tijd is de galerijontwikkeling in Mont-sur-Meuse meer
dan verdubbeld!
* De Chantoire Dellieux (+ 1000 m, -94 m) grotendeels geëxploreerd door
Bibiche en later SCB, en waarvan we allen met spanning een publicatie tegemoet
zien.
* De Trou Weron, die na de ontdekking van de Réseau Noir (SC AVALON &
Bibiche) en een stijgend vervolg nabij de sifon (SCB) de 1000 m is gepasseerd
(-104m).
* De verlenging van de Trou Dury door SC AVALON (386 m, -77 m)
* Verlengingen in Trou de l'Eglise, vooral door Bibiche, waardoor deze
grot nu ook de 1000 m ruim is gepasseerd voor een diepte van -77m...
De onderlinge afstanden tussen de 4 grotten, die zich op een rechte lijn
bevinden, zijn niet groot:
* Eglise - Dury: 52 m
* Dury - Dellieux: ong. 30 m
* Dellieux - Weron: ong. 30 m
Kortom, daar waar 5 jaar geleden velen dachten dat de klassiekers van
Mont-sur-Meuse al hun geheimen reeds hadden prijsgegeven, blijkt nu plots
dat in een nabije toekomst één groot systeem van bijna 4 km gangen binnen
de mogelijkheden ligt. Wie weet traverseren we ooit nog van de Weron naar
de Eglise, via Dellieux-Dury... (maar uiteraard zijn de verbindingen bijzonder
moeilijk te realiseren).
Indien we de zaken nog grootsers zien, dan kunnen we beginnen dromen van
het stroomafwaartse deel van het systeem, richting Chauveau. Ook daar wachten
verschillende dolines om gedesobstrueerd te worden. Jammer genoeg zijn de
eigenaars er niet voor te vinden.
OPMERKING (ACHTERAF TOEGEVOEGD): in september
1995 werden Chantoir Dellieux en Trou Weron met elkaar verbonden. Dit na
een 6 maanden durende campagne van SC AVALON waarbij meer dan 650 m aan
première werd gedaan ("le Réseau NORD". De verbinding, "Jonction des Quatre"
gedoopt, resulteerde in één groot grotsysteem dat actueel (april 1997) de
3000 m heeft bereikt! Voor meer informatie; zie de web-pagina over de Réseau
Nord!
In mei 1997 werd in Chantoir Dellieux een
voornaam vervolg ontdekt dat ons tot op 20 m van Trou Dury brengt! Explo
is bezig.
TOEGANG
De Trou de l'Eglise is, zoals bekend, afgesloten met een UBS-poort. Hierdoor
is de druk vanwege de touroperators sterk afgenomen, hoewel het één van
de populairste scholingsgrotten blijft..
Voor de Trou Dury liggen de zaken anders. De grot ligt op een privaat
terrein. Ze mag enkel bezocht worden na toestemming van de eigenaar,
die in het grote huis rechts van de doline woont!
EQUIPEMENT
TROU DURY
* Ingangsput P21 (P4+P17): C 25 m, 7 spits . Op de 2 spits boven het
platform na, is de put voorzien van 5 vaste spitplaten en deviateurs.
Deze deviateur zorgen voor een afdaling uit het water: gebruik ze alle drie!
* Puits du Couteau (P16): C20, 3spits (2 vaste spitplaten aanwezig)
Gelieve de spitplaten ter plaatse te laten!
TROU DE L'EGLISE
Een geoefend speleo kan de grot zonder materiaal bezoeken, op
één passage na (de traversee vanuit het balkon boven Salle Tony naar de
Galerie Infernale: C15, 5 broches) die echter niet op het parcours van een
normale tocht ligt.
Debutanten kunnen eventueel gezekerd worden op volgende plaatsen:
- Ingangsput (hoewel de inox ladder zeer eenvoudig af te dalen is)
- Pas de La Mort
- Klim naar Salle des Gours
Een touw van 15 meter is ruim voldoende en kan door de ploegleider van
hindernis tot hindernis worden meegenomen.
Wie zich echter wel bekwamen in touwtechnieken, kan met een touw van 25
meter, wat linten, musketons en spitplaten, zich op tal van plaatsen amuseren
met afdalingen, oppowerk boven in de meanders etc.
|